Het moderne Engelse woord druïde stamt af van de Latijnse druïden (uitgesproken als [druides]), die door oude Romeinse schrijvers werd beschouwd als afkomstig van het inheemse Keltische Gallische woord voor deze figuren. Andere Romeinse teksten gebruiken ook de vorm druidae, terwijl dezelfde term door Griekse etnografen werd gebruikt als δρυΐδης (druidēs). Hoewel er geen bekende Romano-Keltische inscriptie bekend staat die de vorm bevat, is het woord verwant met de latere insulaire Keltische woorden, Oud-Ierse druí 'druïde, tovenaar', Old Cornish druw, Middle Welsh dryw 'ziener; winterkoninkje'. Op basis van alle beschikbare formulieren kan het hypothetische proto-Keltische woord vervolgens worden gereconstrueerd als * dru-wid-s (pl. * Druwides) wat "oak-kenner" betekent. De twee elementen gaan terug naar de Proto-Indo-Europese roots * deru- en * weid- "om te zien". Het gevoel van "eiken-kenner" of "eiken-ziener" wordt gesteund door Plinius de Oudere, die in zijn natuurlijke geschiedenis het woord beschouwde met het Griekse zelfstandig naamwoord drýs (δρύς), "eikenboom" en het Griekse achtervoegsel -idēs (-ιδης). Zowel Old Irish druí als Middle Welsh dryw zouden ook naar het winterkoninkje kunnen verwijzen, mogelijk in verband met een associatie van die vogel met een augury in Ierse en Welshe traditie (zie ook Wren Day). [Oud Iers][Eik][Proto-Indo-Europese taal] |